De geschiedenis van de drafsport
Het draven met paarden is al eeuwen oud, niet alleen in Europa, maar ook in Noord-Amerika, waar deze sport al vroeg door de kolonisten werd beoefend. In Nederland zijn het vooral de jaarmarkten geweest, die de wedstrijden in het harddraven gestimuleerd hebben. De plaatselijke bestuurders vonden het een goed middel om meer volk en dus meer nering te trekken. Later namen de herbergiers de organisatie meestal voor hun rekening. Zij schreven wedstrijden uit waarbij de paarden telkens twee aan twee tegen elkaar draafden over een recht stuk weg van ongeveer 300 meter. Dit was het begin van de kortebaandraverijen, zoals we die heden ten dage nog steeds kennen. Tijdens de wedstrijden werd er gestreden om prijs en premie, waarbij de prijzen meestal bestonden uit fraaie, vaak met zilver bewerkte, gebruiksvoorwerpen, zoals tabakspotten en theeserviezen etc. Voor de belangrijke draverijen werd een zilveren zweep als prijs beschikbaar gesteld. In 1554, zo vermelden oude bronnen, werd op de beroemde jaarmarkt van Valkenburg al gestreden om een zilveren zweep. Zo oud is de sport dus al. Later werd er soms een gouden zweep als prijs uitgeloofd. Hierbij liet het Oranjehuis zich niet onbetuigd. Bekend is dat er in 1777 al zo’n zweep is uitgeloofd op een draverij in Leeuwarden.
De Hollandse Harddraver stond in de 16e, 17e en de 18e eeuw bekend als de harddraver van Europa. Deze stond bekend om een hele natuurlijke drafactie en was daarom zeer gewild in vele Europese landen.
Vroeger hield iedere plaats van enige betekenis eenmaal per jaar een kortebaandraverij. Het waren vooral de welgestelde landbouwers, kooplieden en fabrikanten, die het zich konden veroorloven een harddraver te houden. Omdat zadels nog niet bestonden werden de paarden onder een deken gereden.
Ook stijgbeugels bestonden nog niet. In tegenstelling tot de huidige tijd werden de kortebaandravers nog niet speciaal op snelheid gefokt. Bij toeval werd ontdekt dat een paard talent had voor het draven. Bij het naar de markt rijden bleek bijvoorbeeld dat men een paard had, dat harder reed dan de andere paarden. Was dat het geval dan werd wel eens het besluit genomen om aan een plaatselijke draverij deel te nemen. Wanneer dit een succes was, gingen veel paarden vaker of zelfs “fulltime” aan draverijen deelnemen. Zo veranderde een boerenpaard in een harddraver.
Tot de tweede helft van 19e eeuw zaten de rijders nog op het paard. Zo´n koers “onder de man” wordt een bereden draverij of monté-draverij genoemd. In Frankrijk zijn de bereden draverijen nog zeer populair en ook in de rest van Europa (waaronder Nederland) wint deze tak van harddraven de laatste jaren opnieuw aan belangstelling.
In de tweede helft van de 19e eeuw werd van de bereden draverij veelal overgeschakeld op de aangespannen draverij. Bij de aangespannen draverij zit de pikeur achter het paard op een karretje en dus niet meer op het paard. Dit karretje wordt sulky genoemd.In de tweede helft van de 19e eeuw zijn ook de langebaandraverijen ontstaan. Het is bekend dat in 1844 de eerste langebaandraverijen georganiseerd werden. Ook is bekend dat in die tijd de eerste draf- en renbanen zijn aangelegd.